Eén keer in de week doe ik aan Total Body Work Out. 60 minuten werken aan spierpijn met kettle bells, planken, matjes, touwen en gewichtjes.
Ik hou er wel van af en toe een doel te stellen. En ik heb er één bedacht: van mijn zwembandjes af vóór de kerst.
Mijn BMI is prima. Maar 3x 20 kilo aankomen en weer afvallen laat toch zijn sporen na. Ik ben geen Doutzen Kroes.
Als ik mijn voornemen deel met de sportleraar – jong, gespierd, vol tatoeages – kijkt hij me schattend aan.
“Drie keer in de week sporten is het absolute minimum”, deelt hij me mee. Ik knik. Dat zou ik kunnen redden.
“Maar, voor dat gebied is er iets anders heel belangrijk. Je voedingspatroon. Ik eet salades tussen de middag. Geen bier. Brood doe ik niet aan. Water, veel water. Niet voor de TV met een zak chips”.
Salades. Dat is ook te doen. “En rode wijn?”, vraag ik nog.
Dat past ook niet binnen het voedingspatroon.
Plotseling zie ik mezelf de komende maanden. Al die weekenden. Een huis vol visite of een filmavond met de kinderen. Toastjes, kaasjes, rode wijn en alles wat verder lekker is. En ik met een glas water. En een wortel.
Kerst volgend jaar is misschien ook vroeg genoeg.
Groot gelijk. Doelen moeten wel redelijkerwijs te halen zijn en redelijkerwijs is nu eenmaal ook rekkelijkerwijs.