Mijn 4-jarige zit midden in een verzameling. Om hem heen liggen mijn stoofpeertjes, walnoten, een net sinaasappels, een meloen, twee komkommers, tomaten, walnoten, blikken gepelde tomaten en blikken met witte reuzebonen, zwarte bonen en kidneybonen.
En een ei. Rauw.
Hij maakt soep.
Het is misschien toch niet zo’n goed idee, al die spullen op de grond. Ik geef hem een ander idee.
“Mop, zal ik de kapla op het kleed zetten? Kun je een mooie garage bouwen. Voor je auto’s”.
Hij kijkt niet op of om.
“Nee, kan niet. Ik moet nog werken”.
Ik vind het knap. Hij is bezig met de soep. Nergens anders mee. Daar kan ik nog een puntje aan zuigen.
Ik denk altijd ergens over na. Met wat er gebeurd is. Of wat er nog komen moet (lijstjes, lijstjes). Alleen als ik schrijf is dat niet zo. Maar of ik dan in dat befaamde “nu” ben weet ik niet. Geen idee waar ik dan ben, eigenlijk.
Er staat nog een schooltas naast de keuken. Van mijn dochter, die nu op de middelbare school zit. En daar moet inkomen in het leven van een brugpieper. Plannen, werken, toetsen maken.
En nu weet ik in ieder geval wat ze in de les gedaan heeft. Ik vis een briefje uit haar tas met haar eigen to-do list, genummerd van 1 tot en met 6.
1. Luister wat de bomen je vertellen.
2. Zing naar de vogels.
3. Luister naar je hart: wat vertelt het je.
4. Luister naar de bladeren onder je voeten.
5. Voel je bloed door je aderen stromen.
6. Luister naar je omgeving.
Wat moet ik hier nu nog van zeggen. Voor een cursus mindfulness hoef ik de deur niet uit. Laat die herfstvakantie maar komen.