Mijn 10-jarige heeft een heuse hut in het bos.
En vandaag mag ik kijken!
Het bos is een breed groen park dat zich door onze hele wijk slingert.
Het is de plek waar jongens hun hutten bouwen en beschermen, waar ze bomen klimmen (boven in de boom, echt? en toen viel je er uit?), met hun schoenen door de hondenpoep banjeren, blikjes verzamelen en platslaan. En alles wat ze verder kunnen bedenken.
Er is een heuse uitkijktoren (een afgebroken ladder tegen een boom), stukken hout neergezet als muur, het scharnier van hun hobbitdeur (de deur ontbreekt). In een plastic fles verzamelen ze bessen.
De hut blijkt geen echte hut zoals ik hem in gedachten had. Maar in hun gedachten is hij wel zo. Het is een heus paradijs, het beschermen waard.
Tenzij je niet weet wat het is.
Bij het naderen van een ouder stelletje spring ik snel uit de bosjes op het wandelpad. Tussen die bladerloze bomen voel ik me niet helemaal op mijn plek.
“Wat een rommel hier!”, klinkt het afkeurend.
En dat is zo. Kale bomen, trap, planken en een plastic fles.
Maar wat een gave plek.